26

 

 

 

 

Tegen de tijd dat Vera weer terug was in haar hotel was het etenstijd en snakte ze naar een gevecht. Van de gevangenis was ze naar Crill gegaan, naar het politiebureau vanwaar het onderzoek naar de moord op Christopher Winter werd gecoördineerd. Ze had verwacht dat ze daar net zo behandeld zou worden als thuis. Misschien niet helemaal als een vrouwelijke godheid, maar wel als iemand wier mening ertoe deed. Dat was echter nogal anders uitgepakt. Paul Holness was er, en hij speelde de baas over het onderzoeksteam. Hij deelde schreeuwend bevelen uit en af en toe gaf hij eens een complimentje aan zijn ondergeschikten, die hem aanbaden. Eerst had hij haar verzoeken met een neerbuigende minzaamheid afgewimpeld en vervolgens was hij ronduit vijandig geworden. Ze had hem verkeerd ingeschat. Holness mocht dan niet zo slim zijn, maar hij was niet van plan haar een actieve rol te gunnen in het onderzoek naar de moord op Christopher Winter.

In het hotel liep ze in één keer door naar de bar, die was ingericht als een ouderwetse herenclub, donker en met muziek die zo zacht stond dat je niet eens kon horen wat het was. Het leek meer op een trilling in de lucht dan op muziek. Het irritante gezoem van een insect. Ze kon wel een douche gebruiken, maar eerst had ze behoefte aan een borrel. En ze had geen zin om in haar eentje te drinken. Ze belde Ashworth op zijn mobiel.

‘Waar zit je?’

‘Ik ben net terug in het hotel.’ Hij voelde aan dat ze uit haar hum was en voegde er beleefd ‘mevrouw Stanhope’ aan toe. Voor de zekerheid. Het kon nooit kwaad om beleefd te zijn, en soms had het een gunstig effect op haar. Maar niet nu.

‘Naar de bar. Nu. Ik trakteer.’

Kokend van woede wachtte ze op hem, op een leren chesterfield, met haar jas nog aan en haar tassen naast haar.

‘Hoe was uw bezoek aan de gevangenis?’ vroeg hij schuchter.

‘Interessant, maar daar hebben we het later wel over.’

‘En uw ontmoeting met Holness en zijn team?’

Ze gaf niet meteen antwoord. ‘Wat vond je van hen? Deden ze moeilijk over de lijst getuigen op het feest van Mantel, of gaven ze die zomaar aan je?’

‘Ik kon hem zo meenemen. Logisch, toch? Hoefden ze zelf niet al die verklaringen door te nemen en nog eens met de getuigen te praten. Scheelde hun een hoop werk.’

‘Bij mij werkten ze een stuk minder goed mee.’

Hij zei niets en dacht: ze hebben u dus niet zomaar uw zin gegeven.

‘Ze staan erop de twee zaken afzonderlijk te behandelen. Er is niet genoeg bewijs om aan te nemen dat ze verband houden met elkaar. Zeggen ze. Zegt Holness. Gelul. En zelfs al hadden ze bewijs dat er een verband tussen de twee zaken bestaat, dan nog mag ik me er niet mee bemoeien. Ik ben hier om uit te zoeken waar het vorige onderzoeksteam de fout in ging, niet om de moordenaar van Abigail te vinden.’

‘Een politiek spelletje,’ zei hij. ‘Ze willen niet dat een buitenstaander een actuele moordzaak overneemt. Dan lijkt het alsof ze het zelf niet aankunnen. U ging er toch niet van uit dat ze u zomaar de touwtjes in handen zouden geven? Dat zou u zelf ook nooit doen, bij ons op het bureau.’

‘Misschien niet, nee.’

‘Het had nog erger kunnen zijn. Holness had u ook kunnen vragen om de zaak-Mantel tijdelijk opzij te leggen, om het huidige onderzoek niet te belemmeren.’

‘Moet ie niet flikken!’ Ze haatte Ashworth als hij gelijk had. ‘Dan zegt de pers meteen dat we de zaak in de doofpot stoppen.’

‘Zitten er agenten in het team dat de moord op Christopher Winter moet oplossen die eerder ook bij de zaak-Mantel betrokken waren?’ vroeg hij.

‘Nee.’

‘Dan kunt u niet echt bezwaar hebben. Het is een nieuw team. Ze zullen niet nog eens dezelfde fout maken. En als ze iets interessants vinden, zullen ze u vast wel inlichten.’

‘Dat zeggen ze, ja. Vooral als ze iets vinden wat betrekking heeft op de zaak-Mantel.’

‘Nou dan!’

Ze nam een paar slokken whisky en grijnsde toen ineens naar hem. ‘Let maar niet op mij, pop. Ik wil gewoon thuis op mijn eigen bank zitten. Je weet wel.’

Hij knikte.

‘Ben jij nog wat opgeschoten?’ vroeg ze.

‘Ik denk niet dat de getuigenverklaringen veel gaan opleveren. Ik krijg de indruk dat de familie Winter zo’n beetje als laatste op het feest arriveerde. Caroline Fletcher kwam nóg later, maar die zei vannacht al tegen een paar dorpelingen dat ze niemand op de oprijlaan had gezien toen ze naar het huis liep.’

‘Dus als de moordenaar op het feest rondliep, dan is zij de voornaamste verdachte?’

‘Nou nee,’ zei hij. ‘Het was zo druk, iedereen kon ongemerkt wegglippen om op zoek te gaan naar Christopher. Niemand heeft Robert Winter zien weglopen, maar goed, niemand heeft ook gemerkt dat mevrouw Winter even haar jas ging pakken.’

‘Hebben ze het moordwapen al gevonden?’

‘Nee. Ze zoeken morgenochtend verder, zodra het licht is.’

‘In feite zijn ze dus nog geen stap verder,’ zei ze. Die constatering deed haar duidelijk goed.

‘Wat gaan we morgen doen?’

‘Met Mantel praten. Daar kunnen ze moeilijk bezwaar tegen maken. Hij is de vader van ons slachtoffer. Het zou raar zijn als we niet even een woordje met hem gingen wisselen.’

 

Toen ze de volgende ochtend bij de Oude Kapel aankwamen, was het net licht. Het regende niet meer, maar het waaide nog wel. Voor hen vlogen een papieren mestzak en wat dode takjes van de doorbuigende bomen over de weg, en overal dwarrelde zand en stro. Het eerste wat Mantel deed toen hij de deur opendeed, was een opmerking maken over de wind. ‘Het gaat vast stormen,’ zei hij met een blik op de voorbijrazende grijze wolken, alsof hij al zijn hele leven op het platteland woonde en alles van het weer en de getijden en de scheepvaart wist.

Vera stelde zich voor.

‘U leidt het nieuwe onderzoek naar de dood van mijn dochter?’

‘Inderdaad. Dit is brigadier Ashworth.’

‘Ik had u eigenlijk eerder verwacht. Dat zou wel zo beleefd zijn geweest. Nu moest ik van de pers horen dat de zaak werd heropend.’

Vera mompelde iets over een voorlopig onderzoek, en dat ze nog niet aan het echte onderzoek waren begonnen, maar ze wist dat hij gelijk had. Bovendien bleef hij er vriendelijk bij. Wat hij vroeger ook had uitgespookt, wat Michael Long ook over hem had gezegd, nu ze eenmaal voor hem stond had ze medelijden met hem.

‘U hebt geluk dat u me überhaupt hier aantreft. Ik werk vandaag thuis. Ik heb al mijn afspraken afgezegd. Ik kon er even niet meer tegen. Die toestand met die jongen gisteren heeft een hoop herinneringen naar boven gebracht.’

Ze stonden nog steeds voor de gewelfde houten deur, vanwaar ze uitzicht hadden op de plaats van het delict. Hij was afgezet met blauw-wit plastic waarvan een stuk loszat. Door de wind wapperde het als een gek heen en weer, net als de staart van een grote vlieger. Het soort dat aan twee lijnen vastzit. Op een van de nabijgelegen akkers liep een groep politieagenten in overalls en blauwe parka’s de ondergrond af te speuren.

‘Twee doden, allebei nog zo jong,’ zei Mantel. ‘Wat verschrikkelijk zonde.’

‘Drie,’ zei Ashworth. Mantel reageerde niet, maar Ashworth had het dan ook heel zachtjes gezegd. Misschien had hij het gewoon niet gehoord.

Achter hem aan liepen ze naar de kamer waar twee avonden eerder de oude dametjes hadden gezeten. Aan niets kon je meer zien dat hier een feest had plaatsgevonden. De extra stoelen waren verwijderd, het tapijt was gestofzuigd. Naast de deur van de serre stond een plastic krat vol lege wijnflessen, waarvan sommige met de hals naar beneden in de onderste laag waren gepropt. Door het raam zagen ze de restanten van de brandstapel en het vuurwerk op het gras.

Met een knikje gaf Mantel aan dat ze konden gaan zitten. ‘Denkt u dat ze door dezelfde persoon zijn vermoord?’ vroeg hij. En toen hij niet meteen een antwoord kreeg: ‘Abigail en dat joch van Winter, bedoel ik.’

‘Er is nog geen spoor van bewijsmateriaal. Zolang we geen bewijs hebben, kunnen we daar geen zinnig woord over zeggen.’

‘Ik wist zeker dat Jeanie schuldig was. Dat was het enige wat me op de been hield. Mijn woede. De rechtszaak. Het idee dat ze haar verdiende loon zou krijgen. Ik ging elke dag naar de rechtbank. Toen ik zelf eenmaal had getuigd, zat ik op de tribune. Vier dagen, totdat ze haar eindelijk veroordeelden. Als ze me de kans hadden gegeven, zou ik haar hoogstpersoonlijk opgehangen hebben.’ Ineens zweeg hij. ‘Jullie weten zéker dat ze onschuldig was? Het is niet zomaar een verzinsel van de pers, of van haar advocaten die een spelletje aan het spelen zijn?’

‘We weten het zeker.’

Hij verroerde geen vin. ‘Tot gisteren geloofde ik er niks van,’ zei hij. ‘Ik dacht dat er gewoon een stelletje brave zielen en progressievelingen bezig was haar naam te zuiveren. Maar toen ze dat andere lichaam vonden... Zelfs ik kon zien dat dat geen toeval was.’ Abrupt keek hij op. ‘Wat denkt u? Een gevaarlijke dorpsgek?’

‘Het is nog te vroeg om conclusies te trekken. Zolang er nog geen bewijsmateriaal is, worden de twee moorden als afzonderlijke zaken behandeld.’

Het leek alsof hij daar iets tegenin wilde brengen, maar hij deed het niet. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Vertel me over de maanden vóór de dood van Abigail.’

‘Doet dat er nog iets toe na al die tijd? U hebt de verklaringen van toen toch wel gelezen?’

‘Ik hoor het liever uit uw eigen mond.’

Hij kneep zijn ogen dicht alsof hij een kind was dat zijn tranen probeerde terug te dringen, maar toen hij zijn ogen en zijn mond weer opende, klonk zijn stem normaal.

‘Mijn vrouw stierf toen Abigail zes was. Aan borstkanker. Ze was pas drieëndertig. Beeldschoon. Als u uw huiswerk goed hebt gedaan weet u dat ik er vroeger de kantjes een beetje van afliep, maar tegen de tijd dat zij ziek werd, leidde ik een keurig bestaan. Het was niet zo dat haar dood mijn verdiende loon was, of zoiets. Ik gedroeg me misschien niet altijd even netjes, maar echt fout was ik niet. Althans, toen niet meer. Ik had succes. Ik had mazzel. Dat soort dingen overkwamen mij niet.

Toen Liz stierf wilde ik op de vlucht slaan, net doen alsof het nooit was gebeurd. Maar dat kon niet, vanwege Abigail. Ja, ik verwende haar, maar zo hoort het toch? Als vader hoor je je dochter te vertroetelen. En ik had het zo druk met mijn werk. Als ik dan eens thuis was, wilde ik haar ook echt verwennen.’ Even was hij stil. ‘Ik had wel vaker vriendinnen gehad vóór Jeanie. Sommigen had ik voorgesteld aan Abigail. Maar ze wisten allemaal dat Abigail belangrijker voor me was dan zij.’

‘Dan moet Jeanie wel heel bijzonder zijn geweest.’

‘Niet eens zo. Ja, ze was jong, en best mooi. Heel muzikaal. Maar ik heb wel mooiere vriendinnen gehad. Sexier.’

‘Maar zij was de eerste die bij u introk.’

‘Dat was niet mijn idee. Op een dag stond ze onuitgenodigd voor de deur, met een tas vol kleren bij zich. Ze had ruzie met haar vader gehad. Tegen de tijd dat ik thuiskwam, had ze alles al uitgepakt. Ik werd voor een voldongen feit geplaatst.’

‘Waarom liet u haar blijven?’

‘Apathie. Zin om iemand een streek te leveren. Haar vader had altijd een hekel aan me gehad, en ik vond het wel leuk om hem een loer te draaien. En ze had wel iets. Iets onschuldigs, denk ik. Ze deed me een beetje aan Liz denken toen die nog jong was. Ik voelde me jong als zij in de buurt was. Die eerste nacht was ze zo dankbaar, zo blij om bij me te zijn... Ze deed alles om het me naar mijn zin te maken. Alles. Ik voelde me gevleid. En het was wel zo makkelijk om haar gewoon te laten blijven. Ik was toch niet veel thuis. Ik zei tegen mezelf dat het goed voor Abigail zou zijn om eens wat gezelschap van een jonger iemand te hebben.’

‘Maar Abigail mocht haar niet?’

‘Abigail had een bloedhekel aan haar,’ zei hij, zonder eromheen te draaien. ‘Te gewend om haar eigen zin te krijgen, waarschijnlijk. Ze stond altijd in het middelpunt van de belangstelling.’

‘En dus zei u tegen Jeanie dat ze maar beter weg kon gaan?’

‘Uiteindelijk wel, ja. Tegen de herfst was het wel duidelijk dat het niets werd. Ik was bij nader inzien toch wat te oud voor haar. Zij was verschrikkelijk intens, en het was duidelijk dat ze meer van de relatie wilde dan ik.’

‘Ze wilde trouwen?’

‘Misschien wel. Ze had het er nooit over, maar het zou me niks verbazen.’ Hij aarzelde. ‘Bovendien had ik tegen die tijd al iemand anders. Ik had een excuus nodig om van Jeanie af te komen. Het was nogal een lastige situatie, en het leidde me af van andere zaken.’

‘Wat gebeurde er toen u aan Jeanie vroeg het huis uit te gaan?’

‘Het was verschrikkelijk. Ik wist dat ze haar buien had en onvoorspelbaar kon zijn, maar die dag ging ze compleet over de rooie. Gaf Abigail overal de schuld van. Ik dacht altijd dat ze een keurig meisje was, maar die dag gebruikte ze woorden...’

‘Wat zei ze allemaal over Abigail?’ vroeg Vera. ‘In haar precieze bewoordingen.’

‘Ze noemde haar een vuile slet. Onder andere.’

‘Dat hebt u destijds niet aan de politie verteld.’ Vera wachtte even, maar Mantel zei niets. Dus ging ze verder. ‘Ik snap dat u boos was. Waarom liep Jeanie zo te schelden, denkt u?’

‘Omdat ze wist dat ze me daarmee pijn deed. Ze was jaloers.’

‘Maar waarom dat woord? Waarom “slet”?’

‘Als u iets wilt weten over Abigails seksleven, inspecteur Stanhope, vraagt u het dan gewoon,’ zei Mantel, en weer voelde Vera zich enorm achterbaks, net zoals toen ze er net waren.

‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Sorry. Maar u begrijpt zelf ook wel dat het wel eens belangrijk zou kunnen zijn.’

‘Tien jaar geleden hebben ze me ook naar haar vriendjes gevraagd. “Seksuele contacten,” zeiden ze. Ik had geen idee dat ze met iemand naar bed was geweest.’

‘U was geschokt.’

‘Daar had ik het recht niet toe. Ik dook zelf ook met de ene vrouw na de andere het bed in. Veel van die meiden waren nauwelijks ouder dan Abigail. Maar verbaasd was ik wel. Ik had altijd gedacht dat ze het daar wel met me over zou hebben. Ik wist natuurlijk dat het eraan zat te komen en had mezelf erop voorbereid. Ik stelde me voor hoe het zou zijn als ze iemand mee naar huis nam en wist dat ik een hekel aan hem zou hebben, hoe fatsoenlijk hij misschien ook was, maar ik dacht dat ik wel zou kunnen doen alsof. Alsof hij welkom was, zodat ik haar niet zou verliezen. Ik had niet gedacht dat ze het geheim zou houden.’

‘Ze was minderjarig. Seks met minderjarigen is strafbaar.’

‘Misschien was dat het, ja.’

‘U had geen idee dat ze een relatie had?’

‘Nee. Toen ze vijftien werd gaf ze een feestje. Daar waren ook jongens bij. Als ik in mijn geheugen graaf, kan ik me misschien nog wel herinneren hoe ze heetten. Maar ik zat er zo’n beetje de hele avond bij en kreeg niet de indruk dat ze meer aandacht aan één jongen besteedde dan aan de rest.’

‘Zegt de naam Nick Lineham u iets?’

‘De zoon van de conrector. Ja, die was ook op het feest.’

‘En Christopher Winter?’

‘Zijn zus kwam hier natuurlijk regelmatig over de vloer. Abigails beste vriendin. Ik geloof niet dat ik Christopher hier ooit heb gezien. Abigail vond hem één grote grap. Ze zei dat hij verliefd op haar was, maar ik geloof niet dat ze hem op haar feestje had uitgenodigd. Was hij niet een stuk jonger?’

‘Eén jaar maar,’ zei Vera. ‘Zoveel scheelden ze niet.’

Hij zat uit het raam te kijken en werd even afgeleid door een vlucht roeken die uit een esdoorn opvloog. Hij leek haar niet te horen.

‘Laten we nog eens teruggaan naar de benefietavond.’ Ze zag hem voor zich zoals hij daar had gestaan, zijn gasten welkom hetend met zijn mooie vriendin naast zich. Een man van middelbare leeftijd, maar goed geconserveerd en charmant. De man die nu naast haar stond zag er een stuk ouder uit, maar leek haar ook een stuk aardiger. ‘Hebt u Christopher Winter die avond gezien?’

‘Nee, maar ik denk ook niet dat ik hem herkend zou hebben. Op die leeftijd maakt tien jaar een enorm verschil, en daarbij zag ik hem bijna nooit toen Abigail nog leefde. Hij zat wel eens achter in de auto als zijn moeder Emma kwam ophalen, en ik geloof dat ik hem ooit een keer op de Punt heb gezien. Zijn ouders waren er ook gisteren. Als hij onder de gasten was geweest hadden ze hem vast wel gezien.’

‘Waarschijnlijk wel. Waren er veel onbekenden?’

‘Voor mij wel, ja. De kaartjes waren in het café en het postkantoor te koop. En de mannen van de reddingsbrigade hadden zo hun eigen vrienden meegenomen.’

‘Maar Caroline Fletcher, herkende u die wel?’

‘Ja. Zij leidde tien jaar geleden het onderzoek.’

‘Had u haar uitgenodigd?’

‘Nee.’

‘Waarom was ze dan hier?’

Ze zag dat hij zijn best deed om een ontwijkend antwoord te verzinnen en het toen opgaf. Misschien had hij de fut niet meer om te liegen. ‘Om te kijken of ik nog een beetje meewerkte. Om me eraan te herinneren dat we beiden de pineut zouden zijn als ik met de autoriteiten sprak.’ En toen, vrij oneerbiedig: ‘Omdat ze me gewoon niet met rust kan laten.’

‘Ik geloof niet dat ik u helemaal volg.’ Dat was niet helemaal waar. Ze begon zo langzamerhand een donkerbruin vermoeden te krijgen van hoe de vork in de steel zat.

‘Ik zei toch dat ik iemand anders had ontmoet voordat Jeanie bij me introk, en dat het nogal een lastige situatie was?’ Hij maakte zijn verhaal niet af.

‘Ja?’ Ze bleef doodstil zitten en keek hem strak aan.

Hij staarde even hard terug. Weer dacht ze dat hij geen antwoord zou geven.

‘Dat was Caroline.’

‘U had een relatie met Caroline Fletcher terwijl zij het onderzoek naar de moord op uw dochter leidde?’ Vera stond versteld. Ze liep rood aan en haar ogen waren zo groot als schoteltjes. Ze kon zich nog maar net beheersen.

‘We waren close, ja.’

‘En het kwam niet bij haar op dat ze dat moest melden? Ze had het hele onderzoek kunnen verpesten.’

‘We hebben het altijd discreet aangepakt en dachten niet dat iemand er ooit achter zou komen.’

Dan Greenwood had het wel geraden, dacht Vera, maar die was te stom en te trouw geweest om er iets van te zeggen. Geen wonder dat Fletcher het van begin af aan op Jeanie had gemunt.

‘Hoe hebt u haar zo gek gekregen dat ze ervoor zorgde dat Jeanie voor de moord werd veroordeeld?’ vroeg Vera scherp.

‘Ze had geen aanmoediging nodig. Ze wilde Jeanie net zo graag achter de tralies hebben als ik.’

Ze was smoorverliefd, dacht Vera. Wat is er toch met al die vrouwen? Eerst Jeanie, dan Caroline. Zo’n sterke, slimme vrouw, en wat doet ze? Ze laat haar carrière lopen voor zo’n eikel als jij. Dáárom nam ze ontslag bij de politie. Zodat ze met jou kon trouwen als je haar een aanzoek deed. Dat was het lokkertje, hè? Alleen vroeg je haar nooit ten huwelijk. Ze was nog stommer dan Jeanie.

Mantel liep met hen mee naar de auto. Huiverend wachtte hij tot Ashworth de sleutels had gevonden.

‘Nog één ding,’ zei hij.

‘Ja?’

‘De man van Emma. Die Bennett. De loods.’

‘Wat is er met hem?’

‘Ik herkende hem gisteren. Ik geloof niet dat hij het doorhad. Misschien moet u hem eens natrekken. Toen ik hem voor het eerst ontmoette heette hij namelijk geen Bennett.’

‘Hoe dan wel?’

Hij haalde zijn schouders op. Vera had geen idee of hij het zich echt niet kon herinneren of dat hij vond dat hij hun al genoeg had verteld.

Voordat ze verder konden vragen, draaide hij zich om en liep terug naar het huis.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml